Geschiedenis

Wilsum

Wilsum word voor het eerst genoemd, in een brief van Otto, bisschop van Utrecht, uit 1213 die verklaart dat hij de ingezetenen van de kerspelen Wilsem en Santlike (Zalk), die wonen op hoeven, toebehorende aan Dirc en Henric van Buckhorst, uit Zalk, uit de horigheid bevrijd heeft.

Het dorp is grotendeels gebouwd op een rivierduin. Deze rivierduinen strekken van de Harsenhorst, Wilsum, Uiterwijk, Dorpsweg Ijsselmuiden richting Kamperzeedijk.

Stadsrechten

In 1260 wordt Wilsum nog een dorp genoemd, in 1328 wordt Wilsum voor het eerst als stad aangeduid. Wanneer Wilsum stadsrechten heeft gekregen is niet zeker,
maar waarschijnlijk is het omstreeks 1321 geschonken, door Jan van Diest, bisschop van Utrecht, in dat jaar namelijk zijn de willekeuren , in het stadsrecht van Wilsum geschreven, de Magistraat van Wilsum schreef zelf over dit onderwerp in 1785.

Door welke landsheer aan Wilsem stads gerechtigheden geschonken zijn is onbewust, de brief daarvan, is of door brand, de veelvuldige oorlogen, ofte door onachtzaamheid en andere daar bij kunnende koomen gelegenheden zoek geraakt.

Wilsum werd vroeger aangeduid met verschillende namen, van Wilsem, Wylsem, Wilzem, Wylzem tot Wilsheem. Algemeen word aangenomen dat de naam Wilsum afkomstig is van Wilsheem. (heem = heim-huis of woonplaats). Wilsum, bestond uit het dorp Wilsum, en het buurtschap de Nieuwstad (de Nyestadt wordt reeds in 1520 genoemd) Het kerspel Wilsum, en het schoutambt Wilsum bestond uit de buurtschappen: Harsenhorst, Uiterwijk, en het Onderdijkse en ook Oosterhold behoorde er een poos
bij.

Wilsum werd bestuurd door 3 burgemeesters en een secretaris, vanaf de Franse tijd werd het 1 burgemeester en een gemeenteraad.

Hoe oud is Wilsum?

Op 28 december 1260, verklaart Henricus, bisschop van Traiectem (Utrecht) dat indertijd ingezetenen van Friesland naar Salland zijn gekomen in de moerassige streek Vene (Kamperveen), bij het dorp Wilsem en Campen gelegen.

In 18 september 1276 verklaart Floris V dat hij aan de kooplieden van Kampen, Zwolle, Deventer, Wilsum en tussengelegen plaatsen, met het oog op de verplaatsing van de handel van de Vlaamse haven Ziin (het Zwin bij Brugge) naar Dordrecht, bepaalde voorrechten heeft verleend.

Op 4 oktober 1328 is er onenigheid over de verdeling van Mastenbroek. Daarom maant Willem, graaf van Henegouwen, schepenen en raad van de steden Kampen, Zwolle, Wilsum, Hasselt, IJsselmuiden en andere marktgenoten in Maesbroec (Mastenbroek) met uitzondering van de heer van Wrst (Voorst),tenzij hij zich bij de genoemde groepen aansluit, om zich naar aanleiding van een klacht van de bisschop van Utrecht voor 24 a.s. met deze te verzoenen en hem gehoorzaam te zijn.

Roderic, heer van Voorst sloot zich echter wel aan bij de genoemde steden, waarna een oorlog ontstond tegen Jan van Diest, bisschop van Utrecht waarover staat:

dat dese oorlog de partijen malckanderen grote schade hebben gedaan mit vangen, doodtslaen, roven, en branden.

Waarna op 22 mei 1330 een bemiddelaar werd aangesteld, namelijk Sueder, heer van Apecoude, die bemiddelde tussen de bisschop van Utrecht en Roderic van Voorst. In het compromis dat werd opgesteld, staat bijpunt 2:

Alle goederen, die sinds 23 april van weerszijden zijn opgevorderd of geroofd, moeten voor 24 juni ten overstaan van schepenen te Deventer worden teruggegeven.

punt 4:

De heer van Voerst moet de bisschop een man teruggeven voor de man die gedood is.

De heer van Voorst (Zweder van Voorst) bleef dwars liggen, en gedroeg zich als een echte roofridder, de steden en het platteland ondervonden veel hinder van hem, door o.a. plunderingen. Op 14 oktober 1361 brandde hij de voorstad van Zwolle plat.

de stad Suol (Zwolle) en de andere steden en dorpen, die Heer Roderic van Voorst in het geschil over Mastbroec geholpen hebben, moeten de bisschop 7000 ££ zwarte Thorn. betalen te Utrecht, en wel in drie termijnen: de stad Suol 4000 ££, het kerspel Suol buiten de stadsvrijheit 1000 ££, stad en kerspel Wilsum 500 ££, kerspel Dalvesem 400 ££ en kerspel Ghenemudebuiten de stadsvrijheit 300 ££.

Waarop de bisschop van Utrecht, Jan van Arkel, het kasteel Voorst ( dat als het sterkste van Overijssel gold) belegerde, en na een beleg van 15 weken het kasteel veroverde.

Het kasteel Voorst werd verwoest, en de tegenstand van de heer van Voorst gebroken, waarna er vanaf 1364 begonnen kon worden met de verdeling van Mastenbroek, die voltooid werd in 1390, waarbij Wilsum een stuk land kreeg dat nu nog het Veurslag heet.

punt 11:

Op 4 mei 1394 bevestigd Frederic van Blankenheym, bisschopvan Utrecht, de stad Wilsum in haar oude voorrechten.

Het Sint Andries Gasthuis

Het Sint Andries Gasthuis was vroeger een huis voor gasten en vreemden. Later werd het meer een ziekenhuis en een huis voor armen, wezen, invaliden en bejaarden. Het was genoemd naar de apostel Andreas, visser van beroep, beschermheilige van o.a. boerenknechten, vishandelaars, vissers, visverkopers en zwangere vrouwen vrouwen.

Er was in 1575 nog een gasthuis aanwezig, ook wordt het nog vermeld in 1611 en 1613 waarna het waarschijnlijk in verval is geraakt, en is het overgegaan in een stichting, met enkele stukken land, en de huur van een huisje als inkomsten, waaruit de behoeftigen in Wilsum werden tegemoet gekomen. In 1848 werd het Sint Andries Gasthuis opgenomen in het burgerlijk armbestuur, wel bleef de naam van het Sint Andries Gasthuis behouden. De raad van IJsselmuiden besluit in 1958 om het Burgerlijk Armbestuur per 1 januari 1959 op te heffen, en dus wordt zo ook het Sint Andries Gasthuis opgeheven.

De molen

Veel is er over de molen niet bekend. Hoogst waarschijnlijk heeft deze op de Meu-lenbelt gestaan. Bekend is dat er in 1520 een molen stond want in dat jaar pacht Henrick Boem van Gheryt van Yngen ‘een stucke landes by de mulle van Wilssum’. Deze pacht hij van de pastoor van Wilsum. Bij de aangifte van het vuurstedengeld in 1675 is er nog een molenaar aanwezig, evenals in 1682. In 1703 is Hermen Leut ‘mulder’ in Wilsum. Begin 18de eeuw zal de molen in verval geraakt zijn. Op 1 mei 1765, wordt er een stuk land gekocht door Gerrit Schutte en zijn vrouw Hermina Hendriks gelegen in de ‘Wilsummer Enk en agter het Molenhuys, staande agter de Molenbelt’. Hierna werd de molen niet meer vermeld.